De ontwikkelingen in de jaren zestig van de vorige eeuw worden vaak als een van de oorzaken van de pornoficatie van de samenleving genoemd.
De jaren zestig van de vorige eeuw zijn de jaren van de seksuele revolutie. Die seksuele revolutie begint feitelijk al na Eerste Wereldoorlog, maar zet zich pas goed door na Tweede Wereldoorlog, en dan met name in de jaren zestig. Het zijn de jaren dat de seksualiteit haar sluier afgooit, dat het taboe verdwijnt en dat seksualiteit volop wordt verkend tot buiten de grenzen van huwelijk of vaste relaties toe. Het zijn de jaren dat de vrouwenbeweging op alle terreinen rechten opeist, ook het recht op vrije seksuele beleving. Het zijn de jaren dat anticonceptie bespreekbaar en mogelijk wordt, mede door de opkomst van de pil. Het zijn de jaren dat pornografie gewoon verkrijgbaar begint te worden en dat de kunstenares Phil Bloom zich geheel naakt op de buis vertoont.
Moraal
Wat zijn de oorzaken dat die seksuele revolutie zo snel kon doorbreken, eigenlijk binnen een decennium? De Rotterdamse socioloog prof. dr. Ruut Veenhoven noemt de volgende factoren: toename van de welvaart, emancipatie van de vrouw, neergang van de kerk en dus van de invloed van de christelijke moraal en vooral toch wel de pil. De grote bedreiging van vrije seksualiteit was altijd de mogelijkheid van zwangerschap – en op een (buitenechtelijke) zwangerschap rustte zeker in de eerste helft van de vorige eeuw een behoorlijk taboe. De combinatie van effectieve anticonceptie en een afbrokkelende christelijke moraal baande de weg voor de seksuele revolutie. Dat brengt me op een tweede factor van betekenis. Volgens Veenhoven kon de seksuele revolutie plaatshebben door de afbrokkeling van de christelijke moraal. Dat betekent: achter de seksuele revolutie schuilt een morele revolutie. Alle gebeurtenissen die zich de laatste vijf decennia manifesteerden, zoals de veranderde visie op homoseksualiteit, de afbraak van het huwelijk en de seksualisering van het publieke leven, zijn stukjes van een veel grotere puzzel. Deze veranderingen hangen nauw samen met elkaar en zijn een gevolg van de ontwikkeling van denken in de samenleving. De seksualisering die ons zulke zorgen baart, is een rechtstreeks uitvloeisel van een morele revolutie. Dat kan geïllustreerd worden aan de hand van drie namen: de psychiater Sigmund Freud, de filosoof Herbert Marcuse en de seksuoloog Alfred Kinsey.
Impulsen
Freud opereerde aan het begin van de twintigste eeuw, Marcuse en Kinsey zijn min of meer leeftijdgenoten. Zij werkten rond de tweede helft van de twintigste eeuw. Freud, de grote Weense psychiater, hield zich intensief bezig met de menselijke seksualiteit. Volgens hem is seksualiteit zoals dat plaatsheeft bij het volwassen individu op het nauwst verbonden met beteugeling. Door opvoeding, sociale omgeving en dergelijke leren wij in het proces van volwassenwording gaandeweg onze seksuele impulsen te beteugelen (het Es, het gebied van driften, instincten en hartstochten dat door het controlerende Über-Ich – geweten, opvoeding etcetera – beteugeld wordt). Dit in tegenstelling tot het kind, aldus Freud. Het seksuele gedrag van het kind is ongedwongen (polymorfe perversie), en wordt niet beteugeld. Dat verandert bij het volwassen worden. Die beteugeling is volgens de ‘realist’ Freud onvermijdelijk en nodig. Zonder die beteugeling zou de voortplanting en het voortbestaan van het menselijke ras in gevaar komen. De visie van Marcuse is feitelijk een reactie op Freud. Waar Freud de beteugeling van de seksuele driften als onvermijdelijk ziet, vind Marcuse dat de menselijke seksualiteit juist bevrijding nodig heeft. Volgens deze filosoof moet in deze tijd, met het huidige niveau van technische ontwikkeling, het libido van de mens de vrije ruimte krijgen. De teugels van de repressie moeten radicaal afgeworpen worden. De opvatting van Marcuse en anderen baande de weg voor de seksuele revolutie van de jaren zestig. Wat toen door academici in boeken geschreven werd en in collegezalen verkondigd werd, heeft nu in populaire vorm zijn weg gevonden naar het grote publiek.
Omverwerping
Ten slotte nog een derde figuur die je een exponent van dit denken kunt noemen en die zeer grote invloed heeft uitgeoefend op de seksuele revolutie. Ik heb het dan over iemand die in Nederland misschien niet zo bekend is, maar in Amerika des te meer: Alfred Kinsey. Hij stierf kort voor de seksuele revolutie echt doorbrak, maar je kunt hem gerust hem de vader van de seksuele revolutie noemen. Kinsey was een seksuoloog die door zijn onderzoek de weg heeft bereid tot de afbraak van de traditionele seksuele moraal en de acceptatie van wat toen als afwijkend seksueel gedrag werd gezien. Voor hem gold: geen enkele vorm van seksualiteit is abnormaal. Volgens Kinsey is promiscuïteit en homoseksualiteit even normaal als heteroseksualiteit. Die opvatting werd gedragen door zijn diepgewortelde geloof in biologische en sociale evolutie. Godsdienst en moraal zijn de grote tegenstanders die de menselijke seksualiteit bedreigen. Achter zijn schijnbare neutrale wetenschappelijke opstelling ging een duidelijk antichristelijke ideologie schuil. Dat is niet zo vreemd voor een man die niet zo objectief was als hij wilde voorkomen. Zijn onderzoek was tevens een rationalisering van zijn eigen seksuele leven. Het is bekend dat hij er zelf sadomachistische en homoseksuele praktijken op nahield en weinig moeite leek te hebben met pedofilie. Voor mij illustreren met name Marcuse en Kinsey hoe de seksuele revolutie wortelt in een diepere crisis, de crisis van de omverwerping van de moraal.
Media
Er is een derde ontwikkeling. Behalve de morele en de seksuele revolutie noem ik de mediarevolutie als laatste factor van betekenis. Ik denk dat deze laatste revolutie alles in een stroomversnelling heeft gebracht. De mediarevolutie veroorzaakte dat de hele samenleving in de wurggreep werd genomen door de effecten van de seksuele revolutie. Eerst was er de televisie, vervolgens internet. Waar je vroeger voor een pornofilm nog naar de videotheek of de seksshop moest, waar je vroeger tot ’s avonds laat moest wachten voordat de pornografisch getinte films werden vertoond, heeft internet al deze taboes weggehaald. Het is nu mogelijk, zonder dat iemand het ziet of weet, je hart op te halen aan wat internet op dit gebied vertoont.
En dat gebeurt massaal. Er is werkelijk sprake van een tsunami die de wereld overspoelt. Uit onderzoek van de Rutgers Nisso Groep blijkt dat 81 procent van de Nederlandse mannen en 40 procent van de vrouwen gebruikmaakt van porno. Mocht u denken dat de overige 19 procent van de mannen die geen porno bekijkt in de kerk zit, dan vergist u zich. Ik kan slechts bogen op vier jaar ambtelijke ervaring, maar vanuit mijn pastorale praktijk heb ik reeds meerdere keren met deze problematiek te maken gehad. Het zijn vooral de jongeren die hiermee in aanraking komen. Bijna de helft van Nederlandse jongens heeft meer dan honderd pornofilms gezien. Twintig procent van de jongeren was 12 jaar of jonger toen ze voor het eerst met porno in aanraking kwamen.
Acht jaar
De bekende therapeute Martine Delfos maakt zich grote zorgen over wat zij in haar praktijk tegenkomt. ‘In mijn eigen praktijk krijg ik te maken met kinderen van acht jaar met een pornoverslaving. Een verslaving die tien jaar geleden technisch gezien onmogelijk was, simpelweg omdat porno voor zulke jonge kinderen niet binnen handbereik lag, althans niet in de mate waarin een medium als internet voorziet.’ Het aanbod is zo groot dat er volgens schattingen dagelijks zo’n twintigduizend pornografische websites bijkomen. Alleen in de Verenigde Staten worden jaarlijks zo’n elfduizend pornofilms gemaakt. Een kwart van de zoekopdrachten op internet is gerelateerd aan porno, goed voor zo’n zeventig miljoen zoekopdrachten. Het is een ongekende industrie waarin miljarden en miljarden omgaat. Myrthe Hilkens noemt in haar boek een bedrag van 97 miljard dollar, dat is meer dan de omzet van megabedrijven zoals Microsoft, Google, Yahoo! en Apple bij elkaar.
‘Oorzaken van de grote afbraak’, deel 2 uit een serie van drie artikelen over ‘Pastoraat rond het zevende gebod’, in: De Waarheidsvriend, 10-02-2011, pag. 14-15