'In Uw licht zien wij het licht'

Psalm 36:10

Ds. M. Klaassen, dominee in zijn eerste gemeente: „Breng je gemeente elke dag bij de Heere”

door | 23 april 2009 | Interviews

Waar liggen de voetangels en klemmen voor een predikant die in zijn eerste gemeente de herdersstaf opneemt? En hoe verantwoord is het dat hij opgeslokt wordt door een scala aan activiteiten, zonder stille tijd? In gesprek met ds. M. Klaassen over roeping, valkuilen en de verhouding tussen theoloog en psycholoog.Sinds half juni 2006 dient ds. Klaassen de hervormde gemeente van Hedel. Een gemeente met ongeveer 750 personen in de kaartenbak. Zo’n 250 mensen bezoeken de zondagse erediensten. ’s Ochtends zit de kerk meestal wat voller dan ’s avonds. Volgens ds. Klaassen heeft dit te maken met de volkskerkgedachte, een gedachte die hem vanwege zijn afgescheiden roots niet alleen vreemd is, maar soms ook voor vragen stelt. De piepjonge kandidaat – toen nog maar 25 lentes oud – werd aan de gemeente verbonden met de woorden uit Johannes 3 vers 29. Zijn bevestiger was ds. H. van den Belt, in die tijd nog predikant van de hervormde gemeente in Nijkerk. De huidige universitair docent, verbonden aan het departement godgeleerdheid in Utrecht, was voor ds. Klaassen geen onbekende. „Ik heb mijn vicariaat, een soort pastorale stage waarin je vooral kennismaakt met de praktische kanten van het toekomstige ambtswerk, bij ds. Van den Belt gedaan. Voor mij een onvergetelijke periode vanwege de waardevolle adviezen, begeleiding en gesprekken. Henk was een echte leermeester. Ik kan wel zeggen dat ik met hem ook een geestelijke band heb gekregen.” Net als zijn leermeester heeft ds. Klaassen een voorliefde voor de studeerkamer. In 2008 heeft hij dan ook een voorstel voor een promotieonderzoek ingediend bij prof. dr. G. van den Brink in Leiden. „Ik heb erg veel vreugde beleefd aan mijn doctoraalscriptie over Augustinus en John Owen. Dat smaakte naar meer. Momenteel ben ik dan ook bezig met een onderzoek naar de rechtvaardigingsleer in de gereformeerde traditie. Ik analyseer de overeenkomsten en verschillen in de opvattingen over de rechtvaardiging van een zestal theologen uit de protestantse traditie: Luther, Melanchthon, Calvijn, John Owen, Francesco Turrettini en Jonathan Edwards. Het is erg verrijkend bezig te zijn met een thema dat het hart van het heil betreft. Verrijkend, niet alleen voor mezelf in theologisch opzicht, maar ook voor de prediking in de gemeente.” Als de leergierige pastor het huidige studietempo kan volhouden – hij heeft het hoofdstuk over Calvijn bijna afgerond – dan hoopt hij in 2012 te promoveren.

Alles nieuw

Intrigerend is de vraag hoe ds. Klaassen als beginnend predikant zijn werk in de gemeente kan combineren met zo’n omvangrijke studie. „Bij de gesprekken naar aanleiding van de uitgebrachte beroepen heb ik steeds aangegeven dat ik graag nog verder wilde studeren. Mijn promotieonderzoek kwam dus niet als een volslagen verrassing. Na mijn bevestiging heb ik prioriteit gegeven aan het werk in de gemeente. Heel erg belangrijk is dat je snel je gemeente leert kennen. Vooral in de existentiële, geestelijke vragen van je gemeenteleden moet je investeren en dat kost veel tijd. Als je niet weet wat er in de hoofden en de harten van je gemeenteleden leeft, blijf je in de prediking te veel op afstand. Als beginnend predikant is alles nieuw voor je. Dat begint al met je nieuwe woonomgeving. In een dorp als Hedel heeft de dominee bij een bepaald deel van de bevolking nog een zekere status. Dat was voor mij ook even wennen. Al was het vicariaat voor mij een nuttige periode, het is natuurlijk niet te vergelijken met de praktijk van een beginnend predikant. Je komt zonder ervaring te staan voor je eerste kerken- raadsvergadering, je eerste begrafenis, je eerste huwelijksbevestiging, je eerste huisbezoek, je eerste crisispastoraat. In die eerste tijd ben je nog volop op zoek naar het juiste ritme. Je moet erachter zien te komen hoeveel tijd je beschikbaar hebt voor preekvoorbereiding, catechisaties, huisbezoeken en studie. Die eerste maanden zijn dus erg intensief, ja echt tropenmaanden geweest. Vandaar dat ik de studie bewust op een laag pitje heb gezet. Van 2006 tot 2008 heb ik alleen wat voorwerk gedaan. Dr. Van den Belt had mij overigens geadviseerd niet te lang te wachten. ‘Anders raak je uit je studieritme,’ verzekerde hij me. Na twee jaar heb ik de draad van de studie echt opgepikt. Met dank aan mijn kerkenraad die mij voor een halve dag per week heeft vrijgesteld van werkzaamheden in de gemeente.” En die halve dag gaat ten koste van? „Dat is een lastige. Je kunt in ieder geval niet bezuinigen op prediking en catechese. Het pastoraat is de enige post waar je op zou kunnen bezuinigen. Maar de praktijk bewijst anders. Die halve dag studie betekent gewoon dat je op andere dagen meer uren gaat werken. Vooral in de wintermaanden maak ik soms weken van meer dan 60 uur. Ik moet uitkijken dat ik geen roofbouw pleeg op mijn lichaam. Ook mijn gezin heeft aandacht nodig. In dit verband ben ik samen met mijn vrouw begonnen aan agendaplanning.”

Misschien moet u wat vaker ‘nee’ zeggen als mensen iets vragen?

„Ik ben ervan overtuigd dat je jezelf op termijn tegenkomt als je moeilijk ‘nee’ kunt zeggen. Hier ligt voor een beginnend predikant een enorme valkuil. Ik beaam dus dat ‘nee’ zeggen op zich gezond is. Toch vind ik het erg moeilijk om ‘nee’ te zeggen. In de gemeente leven verwachtingen van een nieuwe predikant en aan al die verwachtingen wil je vanuit de liefde van je hart graag voldoen. Populair gezegd: je wilt jezelf ook bewijzen.”

U bent onvoldoende geschoold in ‘nee’ zeggen?

„Tijdens mijn studie theologie in Utrecht ben ik theoretisch geschoold. De praktische kant kwam eigenlijk onvoldoende aan de orde. En ‘nee’ zeggen heeft wel alles met die praktijk te maken. Momenteel volg ik een verplichte nascholing voor predikanten die in hun eerste gemeente staan. Tijdens de bijeenkomsten krijgt timemanagement de nodige aandacht. Bovendien deel ik daar met collega’s allerlei ervaringen en daar leer je veel van voor de dagelijkse praktijk.”

Doorbraak

Van 1999 tot 2006 studeerde ds. Klaassen theologie aan de universiteit van Utrecht. Aanvankelijk ging die studie samen op met een studie geschiedenis aan de lerarenopleiding, omdat hij iets had met het onderwijs. Langzaam maar zeker droogde die studie op, omdat de Heere hem duidelijk maakte dat hij niet voor de klas zou komen, maar op de kansel. „Ik ging niet studeren met de bedoeling predikant te worden. Ik deed de lerarenopleiding ernaast, omdat ik voor de klas wilde. In het tweede jaar van mijn studie theologie kwam de Heere terug op wat ik in mijn jeugdjaren al kende: het verlangen naar de Heere, het verlangen werk- zaam te zijn in Zijn dienst. Tegelijk voelde ik het gewicht van de zaak. En de onmogelijkheid aan mijn kant. Ik besefte terdege dat je niet alleen moet weten wie de Heere voor je is om Hem te mogen dienen, maar ook dat je door Hem geroepen moet zijn. In die tijd kwam het in mijn geestelijk leven na een periode van twijfel, strijd en gebed tot een doorbraak. Het verlangen is toen veranderd in zekerheid. Daarbij ben ik ook bemoedigd door Wilhelmus à Brakel die nuchter schrijft dat je bij de vraag of je geroepen bent ook mag meenemen waar je gaven en interesses liggen. Nou, dat was voor mij niet moeilijk. Ik studeerde graag en ik verdiepte me al jaren met grote belangstelling in geestelijke lectuur. In het derde jaar ben ik dus naast de staatsopleiding de kerkelijke opleiding gaan volgen. In 2003 kreeg ik preekbevoegdheid. In de tijd dat ik als kandidaat preekte, heb ik gemerkt dat de prediking voor meerdere mensen tot zegen is geweest. Dat is misschien voor mij wel de grootste bevestiging geweest van mijn roeping.”

Elk geoorloofd beroep is volgens het huwelijksformulier een goddelijk beroep. In hoeverre verschilt uw roeping tot predikant van een ‘gewoon’ beroep?

„De roeping van een predikant kent een innerlijke en een uiterlijke kant. Paulus geeft helder aan dat je als predikant bekwaam moet zijn om te leren. Je moet gaven hebben om uit te leggen. En wil je anderen de wegen van het heil leren, dan moet je in je eigen leven wel iets weten van het werk van de Heilige Geest. Dan moet je weten van verlorenheid, van overtuiging van zonde, van wedergeboorte, bekering en geloof in Christus. Om als zielenherder anderen de weg tot Christus te wijzen, moet je die geestelijke zaken wel doorleefd hebben. Dat is de innerlijke kant. De uiterlijke kant is dat je roeping wordt herkend en over- genomen, dat je door een gemeente beroepen wordt. Het formulier voor de bevestiging van predikanten spreekt niet voor niets over de vraag of je in je hart gevoelt dat je wettig van Godsgemeente tot deze heilige dienst geroepen bent. In het proces van roeping spelen dus meerdere factoren een rol. Factoren, die je in balans moet houden. Het grote verschil met een ‘gewoon’ beroep is dat je voor het predikantschap ingewonnen moet worden door de Heere. Je verzet moet gebroken worden, de Heere moet je gewillig maken en als dat gebeurt, dan wil je niet meer anders en leer je volgen. Normaal gesproken is zo’n proces bij de keus van een beroep in het maatschappelijk leven niet aan de orde. Dat verloopt doorgaans spontaan en natuurlijk waarbij opleiding, talenten en interesses bepalend zijn. Dat neemt niet weg dat vanuit Gods voorzienigheid elk beroep een goddelijk beroep is. In een eenvoudig, basaal beroep kun je ook de Heere dienen. Hoe dan? Door je werk trouw te doen. Vanuit dat perspec- tief heeft Luther ook gezegd dat een dienstmeisje dat in afhankelijkheid van de Heere haar werk doet even goddelijk bezig is als de burgemeester.”

U kreeg een beroep van Hedel. Nooit eens gepiekerd of u wel een beroep zou krijgen?

„Nee, als je weten mag dat de Heere je geroepen heeft in Zijn dienst, is er ook de overtuiging dat Hij zal zorgen voor een gemeente. Ik wist tevoren dat ik naar Hedel moest. In januari 2006 – de maand voordat ik beroepbaar werd – heb ik met veel opening in Hedel mogen spreken naar aanleiding van Johannes 3 vers 29, dezelfde tekst die ds. Van den Belt gebruikte bij mijn bevestiging. Het was een bijzondere dienst die duidelijk anders was dan anders. Ik moest aan het eind van de dienst afkondigen dat Hedel een predikant had beroepen, maar ik wist op dat moment dat de beroepen predikant het niet zou aannemen. Overigens wordt dat wel beproefd. Ik kreeg vijf beroepen, maar daar zat Hedel nog niet bij. Hedel was het laatste. Elk beroep bracht ik biddend bij de Heere en dan voel je iets van de last van die vacante gemeenten. Dr. C.A. van der Sluijs uit Veenendaal belde me op en zei: ‘Maarten, je moet dat beroep aannemen waarvoor je niet kunt bedanken.’ Toen was het duidelijk.”

Gemengde gevoelens

Op 14 juni 2006 werd ds. Klaassen als dienaar van het Woord aan hervormd Hedel verbonden. Aan de handoplegging namen onder andere zijn bevestiger ds. Van den Belt en zijn voorganger in Hedel – ds. M.M. van Campen – deel. Een onvergetelijk uur voor de jonge pastor. „Dat je mag knielen voor God en de gemeente, is indrukwekkend. Ook dat je bij de handoplegging omringd bent door mensen met wie je je geestelijk verbonden voelt. En niet te vergeten: de woorden die ik toen heb meegekregen uit 2 Korinthe 12 over de roem van Paulus in zijn zwakheden. Uit die woorden mag ik kracht en hoop putten als ik me zwak en moedeloos voel. In de soms weerbarstige praktijk van het ambtswerk mag ik naar de Heere terug en pleiten op wat mij tijdens mijn bevestiging uit Zijn Woord en uit het formulier is meegegeven. Op die momenten ligt het buiten jezelf en dat is zegenrijk.”
Over wat hem meegegeven is tijdens zijn studie in Utrecht is ds. Klaassen minder enthousiast. Hij blikt terug met gemengde gevoelens. „De studie theologie is erg breed. Allerlei facetten komen aan de orde: psychologie, pedagogiek, kerkgeschiedenis, filosofie, talen, catechetiek, bijbelwetenschap. Een deel van de docenten heeft nog een confessionele achtergrond. De bijbelwetenschappen zijn over het algemeen gestoeld op de historisch- kritische methode. Als je als jonge student binnenkomt van een reformatorische school, dan wordt er echt wel aan je boompje geschud. Ik wil hen in dit verband aanraden gebruik te maken van het studiemateriaal van veel Amerikaanse bijbelwetenschappers die alternatieven bieden vanuit een orthodoxe visie op de Bijbel. In die Angelsaksische wereld heb ik ontdekt dat je de gereformeerde traditie wel degelijk in rapport met de tijd en de moderne theologie kunt brengen. Ik hoef me in het wetenschappelijke veld dus niet te schamen voor mijn gereformeerde opvatting. Ik ben er overigens ook van overtuigd geraakt dat je alleen bestand bent tegen de argumenten van liberale bijbelwetenschappers als de Heere je vasthoudt. Helaas heb ik ook studenten uit rechtse kerkverbanden zien ontsporen. Tijdens mijn reguliere opleiding heb ik als tegenwicht veel gestudeerd in reformatorische en puriteinse geschriften. Door die zelfstudie heb ik de rijkdom van de gereformeerde traditie extra leren waarderen. Ik ben er ook geestelijk door gevormd. Dat verklaart voor een deel ook de ontwikkeling die ik in kerkelijk opzicht heb doorgemaakt. Al is de studie op zich dus breed, er ontbreekt nog veel. Voor geestelijke leiding is geen aandacht en een thema als ‘roeping’ speelt nauwelijks een rol. De studie is ook erg gericht op het kennisaspect. De praktische kanten van het werk komen niet aan bod.”

U bent nu bijna drie jaar predikant. Wat was voor u een schokkende ervaring?

„Als je met mensen omgaat, maak je regelmatig ingrijpende zaken mee. Ik denk dan aan moeilijke begrafenissen en relatieproblematiek. Wat mij ook diep raakt, is de valse lijdelijkheid die je met name bij de oudere generatie tegen kunt komen. Het grijpt me aan dat mensen zo onberoerd kunnen blijven onder de welmenende nodiging tot de zaligheid. We zijn er goed in onszelf met heel rechtzinnige woorden te verontschuldigen.”
Met de jeugd is het beter gesteld? „Ik merk dat een deel van de jonge mensen openstaat voor de boodschap van Gods Woord. Ik doel nu vooral op jongvolwassenen. Ze luisteren over het algemeen goed naar de prediking en stellen ook betrokken vragen. Ik ken voorbeelden onder hen van het levensvernieuwende werk van de Heere. Omdat ik nog jong ben, is de afstand tot jongeren minder groot. Jongeren ervaren dat zelf ook. Voor sommige ouderen daarentegen is de afstand groter. Er is wel respect voor de dominee, maar ze weten ook wel dat je een stuk levenservaring mist. Op zich hebben ze daar natuurlijk gelijk in.”

Uw advies aan beginnende predikanten?

„Neem in geestelijk opzicht tijd voor jezelf. Je wordt binnen de kortste keren helemaal opgeslokt door je werk. Zeker als beginnend predikant moet je erg veel geven. Maar je kunt alleen maar geven als je gevoed wordt. Daarom is het zo belangrijk elke dag tijd vrij te maken voor meditatie en gebed. Breng je gemeente elke dag bij de Heere! En dan gaat het om de gemeente als geheel: bekeerd en onbekeerd, meelevend en randkerkelijk, criticasters en leden die hoog tegen je opkijken. Onderzoek – hoe druk ook – elke dag biddend een gedeelte van Gods Woord! Als je geen tijd meer neemt voor de persoonlijke omgang met de Heere, houd je het niet vol. Dan kom je jezelf tegen als vleselijk mens, in je dwaasheid, broosheid en onkunde, terwijl je werk een geestelijk werk is. Ik herinner me een uitspraak van Andrew Bonar die me destijds diep raakte. Hij merkt op dat hij weinig predikanten was tegengekomen die op oudere leeftijd nog hetzelfde vuur, dezelfde gloed hadden als toen ze jong waren. Hun verwachting doofde door teleurstellingen. Kijk dus uit voor hooggespannen verwachtingen en idealen! Dat voorkomt teleurstellingen. Verwacht het niet van jezelf, niet van mensen, niet van je gemeente, maar van Hem die je geroepen heeft tot dit voortreffelijke werk! reken ook maar op kritiek! Stel je dan kwetsbaar op! Als je als predikant geen kritiek duldt, meet je jezelf een onfeilbare status aan. Overigens kan van een kwetsbare opstelling misbruik gemaakt worden. Het kan voorkomen dat je in figuurlijke zin met de vuist op tafel moet slaan.”

Ten slotte, u noemde zojuist Wilhelmus à Brakel. Onlangs schreef dr. M. van Campen over deze oude schrijver dat hij theoloog en psycholoog was. Waar ligt bij u het zwaartepunt?

„Als theoloog wil ik Schriftuitlegger zijn. En dat begint met luisteren naar wat de tekst zegt. Vervolgens maak ik op grond van de tekst een toepassing waarin ik de geestelijke vragen van mensen betrek. Ik heb al iets opgemerkt over het grote belang van het kennen van je gemeente. Hoe kun je immers een goede zielzorger of psycholoog zijn als je je schapen niet kent? In de prediking moet voedsel zitten voor de mensen die de Heere vrezen. Aandacht voor de leidingen van de Heere en aandacht voor de strijd en de geloofsworstelingen van Gods kinderen geven aan je prediking een pastoraal en bevindelijk karakter. Hierbij wil ik nog wel graag aantekenen dat preken over bevindingen iets anders is dan bevindelijk preken. Bevinding moet de toets van het Woord kunnen doorstaan. Als dat niet zo is, is bevinding verstikkend. Van de puriteinen heb ik geleerd een rijke Christus voor een arme zondaar te preken. De onbekeerden moeten met klem en liefde opgeroepen worden tot berouw, bekering en geloof. In plaats van zwaartepunt kies ik liever de term evenwicht. Evenwicht in kennis en beleving.”

Trefwoorden voor dit artikel: predikantschap , roeping